Fusillade 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fusillade door Gerrit Bolhuis, 1954

 

Ofwel: ‘De gevallen hoornblazer’, in de volksmond heet het beeld ‘de keeper’.

 

 

 

                   

 

 

 

                                    

 

                                                            Onthulling door burgemeester d’Ailly, 18 september 1954 (Foto’s: Beeldbank Amsterdam)

 

Vergelding

 

Op deze plek werden 30 mannen als represaille gefusilleerd. De vergelding was voor een aanslag op een ambtenaar van de Sicherheitsdienst die enkele dagen daarvoor bij een inval in een huis aan de Stadhouderskade was gedood. Het beeld is in 1954 onthuld, maar de twee gedenkplaten zijn pas in 1996 geplaatst. Op de tweede plaat staan de namen van de gefusilleerden. De tekst op de eerste gedenkplaat luidt:

 

 

                                                            FUSILLADEPLAATS IN DE 2e WERELDOORLOG

                                                            Op 12 maart 1945 werden hier 30 politieke gevangenen in een

                                                            represaille-aktie door de Duitse bezetter ter dood gebracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoornblazer

 

Het beeld stelt een dode soldaat voor met een hoorn in zijn hand. “Het is wel merkwaardig zo’n liggende houding. Hoe ik daar eigenlijk bij gekomen ben weet ik niet precies meer. Maar dat het een hoornblazer moest zijn, stond van den beginne af vast.” vertelt Bolhuis in de Volkskrant van 18 februari 1954. Het beeld is gedeeltelijk een geschenk van de Heineken Brouwerij die aan de overkant (Stadhouderskade) gevestigd was.

 

 

Verhakt

 

In 2009 verscheen bij een tentoonstelling van het werk van Bolhuis een monografie waarin een pijnlijke gebeurtenis met betrekking tot de hoornblazer is beschreven. Joost de Jong beschrijft in ‘Ons Amsterdam’ voorjaar 2010 deze anecdote:

 

 

Bolhuis wilde oorspronkelijk een stenen beeld maken. Hij liet hiervoor een groot blok kalksteen uit Frankrijk komen. Toen hij aan het beeld werkte overkwam hem iets wat elke beeldhouwer vreest. In het kalksteen bleek een zwakke plek te zitten. In zijn ijver dat weg te hakken ging hij te ver. Hij hakte weg wat beeld had moeten worden. Het onherroepelijke was gebeurd, het beeld was, zoals beeldhouwers zeggen, ‘verhakt’.

 

Bolhuis was verslagen, het beschikbare budget was op. Gelukkig sprongen toen kunstbroeders onder wie Mari Andriessen voor hem in de bres. Er werd extra geld ingezameld bij ondermeer bierbrouwer Heineken. Burgemeester d’Ailly droeg persoonlijk 500 gulden bij. Ditmaal koos Bolhuis voor de veilige weg, een bronzen beeld. Dat kon tenslotte, ruim 2 jaar na de geplande datum, op 18 september 1954, door burgemeester d’Ailly worden onthuld.

 

 

 

                                                                                                                                                         mei 2010

 

 

 


 

Gerrit Bolhuis (1907– 1975)

 

Wikipedia

 

Bolhuis stond tijdens zijn opleiding aan de Rijksacademie te boek als veelbelovend talent. Bolhuis won in 1934 de Prix de Rome en was later de gedoodverfde opvolger van professor Bronner als hoogleraar aan de Rijksacademie. Hij werd echter in 1947 tot zijn grote teleurstelling gepasseerd voor deze positie. Na de vijftiger jaren is hij geleidelijk in de vergetelheid geraakt, voor een belangrijk deel komt dat door zijn teruggetrokken leven.

 

Hij maakte vele oorlogsmonumenten, ook is het beeld van Bonifatius in Dokkum van zijn hand. In Stavenisse staat een vis ter herdenking van de watersnoodramp in 1953. Bolhuis hield ervan beelden te maken voor plekken waar kinderen spelen. In het Oosterpark staat de ‘Bokkenrijder”, een jongen op de rug van een bok. Achter de jongen is nog plaats, een uitnodiging aan kinderen om er even op te gaan zitten.

 

 

                 

 

                             na Koninginnedag ..

 

 

 


 

1e Weteringplantsoen

 

Foto’s: 30 april 2006 en mei 2010

 

 

 

Startpagina Buitenbeeldinbeeld

 

Buitenbeelden in Amsterdam Centrum

 

Monumenten in Amsterdam: WO II