Kariatiden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Modellen voor Kariatiden door Artus Quellinus, 1650

 

 

 

 

 

 

Het nieuwe stadhuis van Amsterdam

 

In 1648 werd op de Dam van Amsterdam begonnen met het heien van 13659 palen voor de bouw van een nieuw stadhuis naar ontwerp van Jacob van Campen. Het jaar 1648 was ook het jaar van de Vrede van Münster, het einde van de tachtigjarige oorlog met Spanje. De bouwplannen werden met het oog daarop uitgebreid en het gebouw moest een monument worden ter ere van deze ‘eeuwige’ vrede. Toen vier jaar later het oude stadhuis afbrandde, werd er vaart gemaakt, het eerste deel is in 1655 al in gebruik genomen.

 

De beeldhouwer Artus Quellinus of Quellijn uit Antwerpen werd aangetrokken voor de decoratie zowel binnen als buiten. Het Rijksmuseum heeft een aantal van zijn terracotta-ontwerpen van de beelden en reliëfs in de collectie. Quellinus begon zijn werk met de Vierschaar.

 

De bouw van het stadhuis duurde ongeveer achttien jaar; het bouwwerk werd bij de vroege inwijding in 1655 trots aangeduid als het achtste wereldwonder.

 

 

 

 

 

 

Vierschaar

 

De Vierschaar in het stadhuis is de zaal waar het openbaar gerechtshof doodvonnissen uitsprak, het publiek op de Dam kon door getraliede ramen het gebeuren volgen. Het marmeren beeldhouwwerk van Quellinus in dit vertrek refereert aan rechtspraak en boetedoening. De toeschouwer buiten zag een muur met vier kariatiden en drie reliefs met gerechtigheidssscènes. Daarvoor zat de schout temidden van de schepenen, de gevangene stond tegenover de schout en hoorde zijn vonnis voorgelezen worden.

 

 

 

 

                                                                                                                        Foto: Beeldbank Amsterdam; datering 192x

 

 

 

                                                                                                   Executie voor het Stadhuis op de Dam, 1789

 

 

Straf en schaamte / Boete en berouw

 

Kariatiden zijn vrouwenbeelden die gebruikt worden als pilaren of pilasters. In de oorlog van de Grieken tegen de Perzen steunden de bewoners van Karyae, ofwel de Karyanen, de Perzen. Na de overwinning van de Grieken werden de Karyanen gestraft. De mannen werden gedood en de vrouwen tot slaaf gemaakt. De vrouwen moesten voor straf een 'eeuwige' last dragen en verschenen in de kunst als ‘dragende’ vrouwen in de vorm van pilaren. De vier kariatiden in de vierschaar beelden berouw / schaamte uit (de twee met de handen voor het gezicht), en boete / straf (de twee met vastgebonden handen).

 

 

 

 

 

 

Van de rommelzolder

 

In 1879 gaf de heer E.C.E. Colinet, directeur van de tekenschool ‘Quellinus’, een voordracht over “den bouw en de schoonheden van het Amsterdamsche Stadhuis”. Hij vertelde volgens Het Nieuws van den Dag van 28 februari 1879 over de frontversieringen:

 

De verschillende modellen van dit kunstig beeldhouwwerk, door Quellijn zelven geboetseerd, werden tot steen gebakken en door de trotsche burgemeesteren, die zulk een paleis voor zichzelven durfden bouwen, waarschijnlijk met zorg bewaard als de origineelen van een wereldberoemd kunstwerk.

 

Opvolgers van deze trotsche maar kunstlievende burgervorsten, mannen zonder voldoende begrip van de hooge waarde van dit doorluchtig boetseerwerk, deden het naar een rommelzolder verhuizen, vanwaar het eerst sedert een beschamend korten tijd bij stukken en brokken is te voorschijn gebracht. Zelfs bleken toen uit deze modellen brokstukken naar het Rijksmuseum in den Haag “verhuisd” te wezen, welke echter sedert korten tijd, wie weet met hoeveel moeite, door de stadsregeering weder zijn teruggewonnen.

 

Thans evenwel wordt de hoofdstad bestuurd door eene regeering, wier kunstliefde boven alle bedenking verheven is. Zij liet de modellen schoonmaken – na ze allerwege te hebben nagespeurd – ontzag geene kosten en moeiten om deze kunstschat in eere te herstellen en op een waardige plaats in het archief ten toon te stellen.

 

Het Rijksmuseum verwierf de ‘stukken en brokken’ in 1887 in bruikleen van de gemeente Amsterdam.

 

 

 

 

 

 

 


 

Artus Quellinus de Oude (1609-1668)

 

Quellinus de Oude ofwel Quellinus I woonde vanaf 1648 of 1650 in Amsterdam en kreeg de opdracht het stadhuis op de Dam te decoreren met beeldhouwwerk. Hij werkte vanaf 1650 vijftien jaar aan de opdracht, maar hield zijn atelier in Antwerpen aan. In de periode 1650-1658 leverde Artus bijna al zijn ontwerpen voor het stadhuis, de sculpturen werden grotendeels uitgevoerd door zijn medewerkers. Quellinus werd per werk betaald en had tussendoor de handen vrij andere opdrachten uit te voeren.

 

 

 

 Algemeen Handelsblad, 22-3-1931

De grafsteen van zijn graf is verdwenen maar het opschrift is bewaard gebleven:

 

Artus Quellinus

Constigh Beeltsnijer

als tuygt

het vermaert stadthuys van Amsterdam etc.

Sterft den 23 Augustus 1668

oudt 59 jaren

 

 

Quellinus: De Tijd uit 1931

 

Wikipedia

 

 

 

 

 

 

                                    In 1808 werd het stadhuis omgebouwd tot Koninklijk Paleis

 

 

 


 

Rijksmuseum Amsterdam

 

Foto’s: juli 2015

 

 

 

Startpagina Buitenbeeldinbeeld

 

 

Startpagina Beelden in het Rijksmuseum